Van haringen, hoeden en tin

Het zijn gewiekste kooplieden, ze werken hard en zijn spaarzaam, ze hechten aan de reinheid van hun huizen van buiten èn van binnen, en...ze weten zo heeelemaal niet te genieten van het leven.

Zomaar wat vooroordelen over de inwoners van de Nederlandse Republiek - en van de provincie Holland in het bijzonder - gedurende de Gouden Eeuw. Maar zoals op alle vooroordelen valt ook hier het nodige af te dingen.

Slechts één blik op een van de ontelbare stillevens uit die tijd volstaat om inzicht te geven in wat we wel degelijk levenskunst zouden kunnen noemen.

 

claesz-visstilleven

Stilleven met een vis
Pieter Claesz 1642
Collectie Rijksmuseum Amsterdam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een roemer Rijnse wijn, wat walnoten, een schaaltje kappertjes en een bokking, op een tinnen bord vergezeld van een zeshoekig zoutvat. Dat alles uitgestald op fraai hagelwit tafellinnen. Het verraadt naast het schilderkunstig vernuft van Pieter Claesz. toch ook aanleg om de goede dingen des levens hun plaats te gunnen in het vaak maar al te harde dagelijkse bestaan.

...Een gerookte haring en tinnen eetgerei. Beiden onderdeel van de Amsterdamse handel en nijverheid. De kwaliteit en goede naam van deze producten werd bewaakt door gilden: dat van de haringpakkers en dat van de tinnegieters.

De schoongemaakte haringen, die vanuit Amsterdam vervoerd en verhandeld werden, belandden volgens strikte gilderegels met honderden in een ton. Die werd van een brandmerk voorzien. Van die tonnen is er helaas niet één bewaard gebleven, maar we hebben nog wel een keurmerk van de tinnegieters. *

tinmerk

 Een tinkeurmerk op een zoutvat
gevonden in de Amsterdamse bodem

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn vele gilden geweest die de kwaliteit bewaakten van de producten, die door hun leden werden gemaakt of verhandeld. Die gildeleden waren de trotse burgers van de Republiek, trots op wat hun handen maakten, trots op hun welvaart en hun vrijheid en ze lieten zich in dat zelfbewustzijn maar al te graag afbeelden.
Het mooiste wat de zeventiende eeuw ons op dat gebied heeft opgeleverd is het groepsportret dat Rembrandt maakte van de waardijns van het gilde der lakenkopers: de Staalmeesters!

 

staalmeesters
De Staalmeesters: het college van staalmeesters (waardijns)
van het Amsterdamse lakenbereidersgilde
Rembrandt Harmensz van Rijn 1662
Collectie Rijksmuseum Amsterdam

 

We storen deze deftige heren tijdens hun jaarvergadering. Ongetwijfeld spelen de inkomsten verkregen uit het keuren van de lakenmonsters, de stalen, hierin een belangrijke rol.
Nee,...echt blij zijn ze niet met onze komst en het is hun waardigheid die hen verhindert écht onaangenaam te worden.
De prachtige, licht geërgerde koppen stelen de show, maar ook de grote hoeden die ze op hebben.

De Amsterdamse hoedenmakers vormden ook een gilde. Haringpakkers, hoedenmakers en tinnegieters kwamen bijeen in de Haringpakkerstoren. Die stond van 1478 tot en met 1829 in geheel verschillende opeenvolgende gedaanten op de buitenhoek van het Singel met het IJ, vlakbij de Ronde Lutherse kerk.

 

toren-debeywe-1755

In volle glorie: de Haringpakkerstoren
tekening door Jan de Beyer 1755
Collectie gemeente-archief Amsterdam

 

Zoals onder Aanloop vermeld was deze toren het onderwerp van ons eerste onderzoek in 1987
De toren begon zijn bestaan als een van de vele verdedigingstorens binnen de nieuwe stadswal, waaraan de stad rond 1480 begon.

We zien hem in zijn oudste gedaante op het beroemde vogelvluchtgezicht op de stad uit 1538 en op de plattegrond uit 1566.

 

alt

De oudste gedaante: met de vlakke zijde naar de stad gekeerd,
de Heilige Cruystoren op het beroemde stadsgezicht door Cornelis Anthonisz. uit 1538
Collectie Amsterdam Museum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

hptoren-1566

De plek: de Heilige Cruystoren omcirkeld op
de kaart uit 1566 door Jacob van Deventer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hij heet dan nog Heilige Cruystoren en zal misschien als uitkijkpost, maar mogelijk ook als opslag voor allerlei wapentuig gediend hebben. Van haringpakkers, hoedenmakers en tinnegieters nog geen spoor. Over hun aanwezigheid en het steeds veranderende uiterlijk van de toren in die periode meer op een volgende projectpagina.

 

 

* Zie: Baart, Opgravingen in Amsterdam, blz. 342